Landelijk programma ondersteuning ontwikkeling jonge kind

Landelijk programma ondersteuning ontwikkeling jonge kind

Onderwijs, kinderopvang en gemeenten gaan samen met het ministerie van Onderwijs de komende jaren aan de slag met het programma ontwikkeling jonge kind. Dit schrijft (demissionair) onderwijsminister Dijkgraaf aan de Tweede Kamer. Doel van het programma is om de kansengelijkheid van kinderen te vergroten door de voorschoolse en vroegschoolse periode te optimaliseren.
Landelijk programma ondersteuning ontwikkeling jonge kind

De minister wil dat ieder kind zich in de ‘eerste belangrijke levensjaren zo goed mogelijk kan ontwikkelen en een goede start heeft van diens schoolloopbaan’.

Het programma is aanvullend op het lopende beleid met betrekking tot voor- en vroegschoolse educatie en richt zich zowel op de voorschoolse periode als op de overgang naar en start in het basisonderwijs. Voor de voorschoolse periode ligt de focus op de kinderen die opgroeien in een minder stimulerende omgeving: de VE-doelgroep. In de vroegschoolse periode ligt de focus op alle leerlingen die starten in het basisonderwijs. Voor het programma ontwikkeling jonge kind is in totaal 20,8 miljoen euro in 2023 beschikbaar en 45,4 miljoen vanaf 2024.

Op basis van input uit het veld, wetenschappelijke inzichten en recent uitgebrachte rapporten zijn aandachtspunten geïnventariseerd en is naar passende interventies gezocht, die overigens door sommige gemeenten en scholen al vanuit hun onderwijsachterstandenbeleid zijn ingezet. Nu worden de verschillende interventies gecombineerd en ingezet in twintig kansarme wijken, zoals die zijn benoemd in het nationaal programma leefbaarheid en veiligheid van ministers Hugo de Jonge (volkshuisvesting) en Carola Schouten (armoedebestrijding).

Het programma ontwikkeling jonge kind bestaat uit vier programmalijnen. Programmalijn 1 en 2 zijn gericht op de voorschoolse periode. Programmalijn 4 is gericht op de vroegschoolse periode, en programmalijn 3 op beide periodes.

Programmalijn 1 is gericht om de ontwikkeling van het kind te stimuleren in het gezin. Hoewel alle ouders willen dat hun kind zich goed ontwikkelt, lukt het niet alle ouders om de ontwikkeling van hun kind thuis voldoende te stimuleren. Daarom krijgen deze ouders hulp en mogelijkheden om zelf ontwikkelingsgericht te kunnen spelen met hun kinderen. En gemeenten krijgen budget en ondersteuning voor het inzetten van de benodigde interventies. Denk aan het organiseren van spelochtenden voor ouders, of het inzetten van programma’s als VVE-thuis en Opstapje.

Programmalijn 2. Landelijk gezien maakt ongeveer 15 tot 20 procent van kinderen die baat zouden hebben bij VE daar geen gebruik van. Vooral vanuit de G4 komt het signaal dat het de laatste jaren moeilijker wordt om deze kinderen te bereiken, door onder andere corona, de toeslagenaffaire, levensbeschouwelijke opvattingen, onbekendheid met procedures en angst voor oplopende kosten. Gemeentes zoeken momenteel elk naar eigen manieren om meer kinderen te laten nemen aan VE. Hun kennis daarover zal worden gebundeld.

Programmalijn 3. Gezamenlijke training en coaching voor pedagogisch medewerkers VE en leerkrachten groep 1, 2 en 3. Het stimuleren van de ontwikkeling van jonge kinderen kent een andere benadering dan bij oudere kinderen. Dit vraagt om specifieke expertise van pedagogisch medewerkers in VE en leerkrachten in groep 1 en 2, te bereiken met meer training en coaching. Zij zouden meer kennis kunnen ontwikkelen over interactief voorlezen, spelend leren en ouderbetrokkenheid.

Programmalijn 4. Groep 1 en 2 versterken met een onderwijsassistent of pedagogisch medewerker naast de bevoegde leerkracht. Uit verschillende internationale onderzoeken blijkt dat sommige kinderen langdurig last kunnen hebben van een slechte start in het basisonderwijs. Dit uit zich zowel op het gebied van welbevinden (stress, angst, weinig gevoel van eigenwaarde) als op het gebied van schoolprestaties (minder goed meekomen in hogere groepen). Geschat wordt dat 10-20 procent van de kinderen problemen van langere duur ervaart.

Uit het pre-COOL-onderzoek is gebleken dat de educatieve kwaliteit van de vroegschoolse educatie lager is dan die van de voorschoolse educatie. Daar waar de voorschoolse educatie een duidelijk inhaaleffect laat zien, stagneert de ontwikkeling van kinderen in groep 1 en 2. Deels door de grote klassen hebben groep 1 en 2 een beperkte educatieve kwaliteit. Dat maakt het voor leerkrachten, ondanks hun grote inzet, erg moeilijk om te bieden wat jonge kinderen juist nodig hebben: veel directe, hoogwaardige interacties en spelend leren waarbij wordt aangesloten bij de interesses van het individuele kind. Versterking in de klas kan hier een oplossingsrichting zijn.